H

Habermas
1. Jürgen Habermas (1929-). Filosoof.


Hard paternalisme
1. (Hard paternalism) Vorm van paternalisme - in tegenstelling tot zacht paternalisme - met als uitgangspunt dat het soms gerechtvaardigd kan zijn om inbreuk te maken op iemands vrijheid of autonomie ook als de persoon in kwestie volledig rationeel en alwetend handeld. Indien iemand zelfmoord wil plegen dan toch zijn we gerechtvaardigd dit tegen te gaan. Zelfs indien het besluit weloverwogen en alles overziend tot stand is gekomen.


Harmonia
1. (gr) Ordenende verbinding


Hart
1. Herbert Lionel Adolphus Hart (1907-1993). Rechtsfilosoof.


Hedonisme
1. Claim dat genot het enige intrinsieke goede is en pijn het enige intrinsieke slechte.


Hedonistische paradox
1. De schijnbare tegenstelling dat hoe meer je streeft naar lust/genot hoe minder je dit ten deel zal vallen.


Hedonistisch utilitarisme
1. Vorm van klassiek* utilitarisme waarbij het menselijk geluk wordt uitgedrukt in genot/het voorkomen van pijn.

* Opmerking
Utilitarisme in de Klassieke variant redeneert volgens het principe van het grootste geluk (grootste geluk, voor de meeste mensen). Indien het geluk van alleen het handelend subject moet worden gewogen, spreekt met van hedonistisch (moreel) egoïsme.


Hegel
1. Georg (Wilhelm Friedrich) Hegel (1770-1831). Filosoof.


Heidegger
1. Martin Heidegger (1889-1976). Filosoof.


Heinz dilemma
1. Gedachte-experiment bekend geworden via Lawrence Kohlberg waarmee hij de stadia van morele ontwikkeling inzichtelijk wilde maken. In het kort: een zieke vrouw kan alleen gered worden indien ingebroken wordt bij een apotheker. Wat moet haar man doen?


Hellenisme
1. Geschiedkundige periode van ongeveer 330 v.c. (veroveringen van Alexander de Grote) tot ongeveer 30 v.c. (Romeinse verovering Egypte) die symbool staat voor (de invloed van) de oud-griekse beschaving.


Henotheïsme
1. Levensbeschouwing/geloof dat ervan uitgaat dat er meerdere goden zijn, maar dat er maar één God aanbeden moet worden.


Heraclitus
1. Heraclitus (ca. 540-480 v.c.). Filosoof.


Hippias
1. Hippias (ca. 550-.. v.c.). Filosoof.


Hobbes
1. Thomas Hobbes (1588-1679). Filosoof.


Horkheimer
1. Max Horkheimer (1895-1973). Filosoof.


Hugo de Groot
1. Hugo de Groot (ook wel Hugo Grotius) (1583


Hume
1. David Hume (1711-1776). Filosoof.


Husserl
1. Edmund Husserl (1859-1938). Filosoof.


Hypothetisch imperatief
1. Ter onderscheid in de moraalfilosofie van Kant met het categorisch imperatief, een imperatief die altijd gericht is op het bereiken van een bepaald doel (van de vorm "Als je A wil, doe dan B")