O

Object
1. Datgene (voorwerp, ding, zaak, entiteit) waar ons bewustzijn (in haar kennen als ook haar willen) op gericht is.


Objectief
1. Onbevooroordeeld 
2. Verwijzend naar objecten (directe object-verwijzing)


Ockham
1. William of Ockham (ca. 1287-1347). Filosoof.


Ockham
1. William of/van Ockham (ca. 1287-1347). Filosoof.


Omnipotent
1. Macht zonder beperkingen, onbeperkt. Almachtig.


Onbewuste
1. Mentale entiteit, proces of fenomeen dat niet bewust door ons ervaren wordt, maar wel ons leven (mogelijk) sterk bepaalt.


Onlichamelijk
1. Zonder fysieke materie van vorm. Zonder lichaam. Bijvoorbeeld in de zin "God is onlichamelijk in tegenstelling tot mens en dier".


Ontologie
1. Leer van het zijnde, het zijn van het geheel van de dingen (zijnden)

Etymologie
(gr) óntos = van het zijnde, logos = woord, leer


Ontologisch godsbewijs
1. Godsbewijs: een bewijs waarmee het bestaan van God kan worden bewezen. Ontologisch (hier): uit het zijn van God. Volgens de definitie van God moet God wel bestaan.


Ontologische vraag
1. De vraag welke dingen (of een specifiek ding) werkelijk bestaan en wat hun wezenlijke natuur is.


Onuitspreekbaar
1. Niet in woorden - gesproken of ongesproken - uit te drukken.


Oxymoron
1. Kort beschreven verbinding tussen twee tegengestelde begrippen.